Foutje in vaststellingsovereenkomst leidt tot ‘AOW-hiaat’ van 21 maanden

De Centrale Raad van Beroep heeft op 19 mei 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1830) het verzoek van een ambtenaar om herziening van een vaststellingsovereenkomst afgewezen. Hierdoor ontstaat voor deze ambtenaar, door de verhoging van de AOW-leeftijd, een gat van 21 maanden in zijn inkomen op het moment dat hij 65 jaar wordt.

In een vaststellingsovereenkomst hebben partijen afspraken vastgelegd over het einde van de aanstelling van de ambtenaar. Aan de (rijks)ambtenaar is per 1 juli 2014 ontslag verleent. In de vaststellingsovereenkomst is bepaald dat de ambtenaar in aansluiting op zijn ontslag tot 1 september 2020 een uitkering zal worden toegekend. Ook zijn in de vaststellingsovereenkomst de gebruikelijke bepalingen van finale kwijting over en weer, het inwinnen van juridisch advies en de bepaling dat partijen nadrukkelijk zijn geïnformeerd over de gevolgen en consequenties van de overeenkomst, opgenomen.

Ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst (december 2011) was de AOW-leeftijd 65 jaar. Per 1 september 2020 zou de ambtenaar een AOW-uitkering (en zijn pensioen) ontvangen. Nu echter vanaf 1 januari 2013 de AOW-leeftijd stapsgewijs omhoog wordt gebracht naar 67 jaar in 2021 (vanaf 2022 wordt de AOW-leeftijd zelfs afhankelijk van de gemiddelde levensverwachting), ontstaat voor deze ambtenaar een hiaat in zijn inkomen van 21 maanden.

Om dit hiaat te voorkomen heeft de ambtenaar in november 2013 verzocht om toekenning van de uitkering tot aan de AOW-leeftijd in plaats van tot 1 september 2020. In bezwaar en beroep is dit verzoek al afgewezen; de hoogste rechter is het daarmee eens.

De CRvB wijst het verzoek af onder verwijzing naar het beginsel van rechtszekerheid waaraan partijen zijn gebonden bij een dergelijke regeling. Deze gebondenheid kan slechts doorbroken worden indien sprake is van een wilsgebrek of indien er zodanig bijzondere omstandigheden zijn dat volledige nakoming niet (meer) in redelijkheid kan worden verlangd. Daarbij dient bij de uitleg van een overeenkomst niet enkel naar de bewoordingen te worden gekeken maar ook naar de bedoeling van de partijen.

De Raad oordeelt dat de ambtenaar ‘niet aannemelijk heeft gemaakt dat het, in weerwil van de in artikel 9 van de overeenkomst genoemde einddatum van de uitkering, de bedoeling van partijen is geweest om de uitkering na de genoemde einddatum te laten doorlopen indien de AOW-gerechtigde leeftijd zou worden verhoogd. De enkele omstandigheid dat de datum van 1 september 2020 samenhangt met de AOW-leeftijd zoals die gold ten tijde van het sluiten van de overeenkomst, waarop appellant heeft gewezen, is daarvoor onvoldoende’.

Doordat ten tijde van het sluiten van de overeenkomst van algemene bekendheid was dat met een verhoging van de AOW-leeftijd op termijn rekening diende te worden gehouden en ook omdat in de vaststellingovereenkomst de gebruikelijke bepalingen (finale kwijting, juridisch advies en consequenties overeenkomst) waren opgenomen, slaagt het hoger beroep niet en zit de ambtenaar straks met een inkomensgat.

bianca kl vierkant


Gerelateerde artikelen

Abonneer u op de nieuwsbrief

En ontvang ons laatste nieuws.

  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.