Welk probleem lost de Wet Normalisering rechtspositie ambtenaren ook al weer op?

Leden van de Eerste Kamer hebben vragen gesteld naar aanleiding van het initiatief Wetsvoorstel Normalisering rechtspositie ambtenaren, die onder meer betrekking hebben op het ontbreken van een kosten-batenanalyse en vragen over het nut en de noodzaak van het wetsvoorstel.

Op 21 mei 2015 is de nadere memorie van antwoord inzake het initiatief Wetsvoorstel Normalisering rechtspositie ambtenaren uitgebracht. Hierin beantwoorden de initiatiefnemers Keyzer (CDA) en Van Weyenberg (D66) een lijst van vragen van leden van de Eerste Kamer, die onder meer betrekking hebben op het ontbreken van een kosten-batenanalyse en vragen over het nut en de noodzaak van het wetsvoorstel. De initiatiefnemers benadrukken dat de keuze voor een gelijke rechtspositie van alle werkenden allereerst een principiële keuze is. Alle werkenden, binnen en buiten de overheid, hebben naar het oordeel van de initiatiefnemers in gelijke mate recht op rechtsbescherming tegen het handelen van hun werkgever.

Deze benadering impliceert volgens de initiatiefnemers dat de praktische voordelen van deze wet nimmer voorop hebben gestaan. De door de VVD-fractie van de Eerste Kamer gevraagde kosten-batenanalyse hebben de initiatiefnemers helaas niet gemaakt. Zij verwijzen daarvoor naar oude studies uit 2011, waaruit zou blijken dat de “terugverdientijd” tussen de 3 en 7 jaar ligt.
Verder wordt gemeld, dat de juridische, personele en financiële consequenties niet moet worden overschat.
Ten aanzien van veronderstelde voordelen, zoals een toename van de arbeidsproductiviteit en arbeidsmobiliteit, nemen de initiatiefnemers het standpunt in dat dit door hen nooit als onderbouwing van het wetsvoorstel naar voren is gebracht.

Dat de initiatiefnemers nu zelf ook het standpunt innemen dat de praktische voordelen van het wetsvoorstel niet voorop staan, roept de vraag op wat dan wel het grote principiële punt is dat de normalisering van de ambtelijke rechtspositie rechtvaardigt. Dat is dus de principiële keuze om alle werkenden een gelijke rechtspositie te bieden. Dat is inderdaad een principiële keuze, maar één die met het wetsvoorstel zelf niet wordt bereikt. De sectoren politie, defensie en rechterlijk macht zijn immers uitgezonderd.
De initiatiefnemers zeggen daarover dat bijvoorbeeld de politie het handhaven van de rechtsorde en – daarmee samenhangend – het verlenen van hulp aan hen die dat behoeven tot taak heeft. Voor deze taak is het noodzakelijk dat de politie aanwezig en bereikbaar is en dat de burgers vertrouwen in de politie kan stellen. Daarom ook kunnen politieambtenaren, die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, zich in hun vrije tijd niet beroepen op de omstandigheid niet in dienst te zijn, in die gevallen waarin een optreden redelijkerwijs is vereist. Deze, thans in de rechtspositie neergelegde bijzonderheid zal bij het verdwijnen van ambtelijke status, volgens de initiatiefnemers, afzonderlijk moeten worden geregeld.
Dat mag zo zijn, maar als je een principiële keuze maakt, moet je ook consequent zijn.

De overwegingen die de initiatiefnemers gebruiken, om bijvoorbeeld de sector politie uit te zonderen, gelden voor veel meer beroepsgroepen en sectoren. Denk aan brandweerlieden, artsen en paramedici.
Bovendien worden bijvoorbeeld ook provincie-, waterschaps- gemeente- en rijksambtenaren in hun privédomein beperkt door het feit dat zij het algemeen belang dienen. Denk aan de wettelijke beperkingen van het recht op vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering, zoals geregeld in artikel 125a Ambtenarenwet.
Ook een gemeenteambtenaar kan en mag zich in tijden van rampen en ontij niet onttrekken aan een oproep om zandzakken te sjouwen, als hij daarvoor wordt aangewezen.

Hoe principieel is het om te kiezen voor ongelijkheid tussen ambtenaren? De keuze om degenen die in het algemeen en openbaar belang werken ambtenaar te laten zijn en degenen die in de private sector werken onder het arbeidsovereenkomstenrecht te laten vallen, is veel duidelijker en beter uitlegbaar.

Een andere opmerkelijke uitspraak van de initiatiefnemers is dat de ontslagbescherming van het overheidspersoneel thans niet beter is dan in de private sector; niet vergeleken met het huidige ontslagrecht en ook niet met het toekomstig ontslagrecht van de Wet werk en zekerheid. Nu vooralsnog volstrekt onduidelijk is wat de praktische gevolgen van de Wet werk en zekerheid voor de ontslagpraktijk zal zijn, lijkt mij dit op zijn minst een voorbarige conclusie.
Bovendien roept deze uitspraak de vraag op waarom het wetsvoorstel nog nodig is, als het overstijgende doel van het wetsvoorstel rechtsbescherming tegen het handelen van hun werkgever, in de visie van de initiatiefnemers, al bereikt is.

Een bijkomend argument van de initiatiefnemers is nog dat het bestuursrecht minder geschikt is voor het oplossen van problemen in arbeidsverhoudingen en de arbeidsverhoudingen binnen de overheid meer juridiseert dan nodig is. Dat zou zo zijn omdat de ambtenaar tegen elk besluit, waarmee hij het niet eens is, binnen zes weken bezwaar moet maken. Het burgerlijk procesrecht is naar hun oordeel beter toegerust en de burgerlijke rechter – in eerste instantie de kantonrechter – is de meest geschikte instantie.
Wie ook maar enig inzicht in de verschillen tussen het bestuursprocesrecht en burgerlijkprocesrecht heeft, zal de wenkbrauwen fronsen. Het bestuursprocesrecht is juist laagdrempeliger en kent een actieve rechter, terwijl het procesrecht in het civiele (arbeids)recht, zeker na de invoering van de Wet werk en zekerheid, waarin ook bij ontslag hoger beroep mogelijk wordt, veel complexer is en bovendien de rechter lijdelijk is.

De vragen van de Eerste Kamerleden, welk probleem dit wetsvoorstel ook al weer oplost en wat de kosten en de baten zijn, worden door de initiatiefnemers bepaald niet overtuigend beantwoord.

Bron: www.eerstekamer.nl, EK 32.550, voor de complete tekst van de nadere memorie van antwoord klik hier.

Abonneer u op de nieuwsbrief

En ontvang ons laatste nieuws.
  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.