Wet aanpassing bestuursprocesrecht en wijzigingen Besluit proceskosten bestuursrecht
Met de Wet aanpassing bestuurster (WAP) wordt met ingang van 1 januari 2013 de Algemene wet bestuursrecht op een aantal onderdelen aangevuld, verbeterd en vereenvoudigd (Stb. 2012, 682 en 684). Alles staat in het bijzonder in het teken van een zo efficiënt en effectief mogelijke finale geschillenbeslechting. Gepubliceerd in Stb. 2012, 682, 683 en 684, 1 januari 2013
Het begrip “administratieve rechter” wordt uniform vervangen door “bestuursrechter”.
De artikelen 6:18 en 6:19 worden samengevoegd tot een nieuw artikel 6:19.
Door de aanvulling van artikel 6:22 wordt het mogelijk om verdergaand gebreken in besluitvorming en besluiten te passeren. Op voorwaarde dat aannemelijk is dat belanghebbenden daardoor niet worden benadeeld, kunnen vanaf nu niet alleen formele, maar ook materiële gebreken in het besluitvormingsproces en besluiten worden gepasseerd.
In artikel 7:3/7:17 is een novum ingevoerd. Vanaf 1 januari 2013 kan het bevoegd gezag de ambtenaar een reactietermijn geven waarbinnen hij moet aangeven of hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord. Laat de ambtenaar deze termijn ongebruikt verstrijken, dan kan de werkgever van het horen afzien.
In artikel 8:41a is een inmiddels gangbare praktijk verankerd door de bestuurechter op te dragen het aan hem voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief te beslechten.
Artikel 8:113 geeft de Centrale Raad van Beroep (maar ook de andere hogerberoepsrechters) de bevoegdheid in zijn uitspraak te bepalen dat, na vernietiging van een besluit, tegen het nieuwe besluit van het bestuursorgaan slechts beroep kan worden ingesteld bij de CRvB.
Tot slot wordt in de artikelen 8:110 tot en met 8:112 de mogelijkheid is geschapen om incidenteel hoger beroep in te stellen (deze bepalingen treden op een later tijdstip in werking). Incidenteel hoger beroep geeft de partij die ook hoger beroep had kunnen instellen, maar die daarvan aanvankelijk heeft afgezien, de bevoegdheid om alsnog hoger beroep in te stellen als de wederpartij dat wel heeft gedaan. Dit incidentele hoger beroep moet worden ingesteld binnen zes weken nadat de hogerberoepsrechter de gronden van het hoger beroep aan de desbetreffende partij heeft gezonden. Voor het incidentele hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.
Besluit proceskosten bestuursrecht
Met ingang van 1 januari 2013 is ook het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) gewijzigd. Zo zijn de daarin opgenomen bedragen geïndexeerd en enkele proceshandelingen toegevoegd (Stb. 2012, 683). Op grond van dit besluit (en de artikelen 7:15, 7:28 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht) kan een bestuursorgaan worden veroordeeld kosten te vergoeden aan burgers bij verlies van procedures.
Met ingang van 1 januari 2013 is de waarde van één punt voor een proceshandeling verhoogd van € 437,– naar € 472,–, respectievelijk € 218,– naar € 235,–.
Op grond van de hiervoor besproken Wet aanpassing bestuursprocesrecht zijn een aantal nieuwe proceshandelingen geïntroduceerd zoals het leveren van schriftelijk commentaar op de conclusie bedoeld in artikel 8:12a Awb en het naar voren brengen van een schriftelijke zienswijze omtrent een incidenteel hoger beroep als bedoeld in artikel 8:110 derde lid Awb.
Om in het geval van een proceskosten veroordeling ook een vergoeding voor deze proceshandelingen mogelijk te maken is het Bpb met deze handelingen aangevuld.
Ook voor een proceshandeling die het gevolg is van de bestuurlijke lus, is nu voorzien in een kostenvergoeding op grond van het Bpb.
De wijzigingen van het Bpb hebben directe werking. Er is niet voorzien in overgangsrecht. Dit betekent dat de nieuwe vergoedingsregels direct gelden; ook voor procedures die aanhangig zijn gemaakt voor 1 januari 2013. Bepalend voor de toekenning van een proceskostenveroordeling in overeenstemming met deze wijzigingen is het tijdstip waar op de uitspraak in bezwaar en (hoger)beroep wordt gedaan.